“Dat doen wij nooit”, was het antwoord op mijn vraag of ik een jasje terug mocht sturen, in plaats van terug te brengen naar de winkel waar ik het iets te enthousiast en overijld gekocht had. Die winkel staat in Amersfoort… niet zo handig dus, om dat terug te brengen. Daarom had ik bedacht dat ik het jasje, dat bij nader inzien toch niet zo geweldig was, terug kon sturen. Als ik nou in de verpakking een enveloppe met mijn naam en een postzegel erop, zou doen, hoefden ze er alleen maar een tegoedbon in te doen, en mocht ik, te zijner tijd, nog een keer daar shoppen. Maar nee, een tegoed bon deden ze ook nooit. En een pakje in ontvangst nemen was te lastig.Ik mocht het jasje wel naar een ander filiaal brengen dat wat dichterbij was. Nu stond er op de kassabon dat ruilen alleen mocht in het filiaal van aanschaf. Ik reageerde wat verbaasd. Dat deden ze dan weer wel. Nu had ik niet zoveel zin in en tijd voor weer een dagje reizen, dus ik bedankte voor dat aanbod en bleef bij mijn vraag.
Ik zei dat ik het argument: dat doen wij nooit, niet het meest sterke argument vond. Daar moest de mevrouw even over nadenken. Het slot van het verhaal was dat het jasje daar nu weer in de winkel hangt, en hopelijk binnenkort het bedrag op mijn bankrekening verschijnt, want tja, tegoedbonnen, dat deden ze nooit…
Hoe vaak gebruiken we dat argument? Dat doe ik nooit, of juist: dat doe ik altijd? Hoe makkelijk is die automatische piloot van ons?