Vanmorgen ging de preek over Genesis 15, Abram krijgt een visioen van God. In dat visioen troost God Abram. Hij krijgt troost en God laat hem zien dat hij een groot volk zal worden, zo veel mensen als er sterren aan de hemel staan. Dat volk zal zijn eigen land krijgen, op Gods tijd. Voor Abram waarschijnlijk een verhaal dat een verhaal blijft. Hij lijkt moedeloos te zijn. Hoe kan ik een groot volk worden met een onvruchtbare vrouw? Dat zucht hij uit naar God. Naar mensen gedachten is dit ook onmogelijk.

Zoals Abram twijfelde, kunnen wij ook twijfelen. Want geloven is moeilijk, luidde de boodschap. Twijfel ligt zomaar op de loer: is het wel waar? Doet God wat Hij belooft? Deed me denken aan de discussie na de film die we dinsdag zagen. Ook daar werd gezegd: “wat als na je leven blijkt dat het evangelie onzin was, dat er niets meer is?” De een antwoordde met: “Dan ben ik toch in dit leven vrolijk christen geweest.” Waarop een ander reageerde: “Dan zou ik spijt hebben van mijn leven nu. Als ik zou weten dat er niets meer is, zou ik nu anders leven”.

Twijfel, in de zin van: zou God wel bestaan, doet Hij wat Hij belooft, eerlijk gezegd  herken ik dat niet zo. Ik vertrouw er op dat God er is, dat Hij zorgt, dat Hij doet wat Hij belooft. Als ik al twijfel is het veel meer: ben ik echt een kind van God? ‘Hoor ik erbij? Opgevoed met de gedachte aan ‘goede werken’ als uiting van een waar geloof, zat ik me af te vragen wat dan wel mijn goede werken waren. Deed ik wel genoeg?

Het duurde lang voordat bij mij duidelijk was dat God allang zijn liefde heeft geopenbaard door zijn enige zoon te zenden, zodat we door Hem mogen leven. Het wezenlijke is niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden om verzoening te brengen voor onze zonden. (1 Johannes 4 vers 9 en 10). We hoeven niets te doen, want we mogen uit die genade leven.

Maar ja, en toch en dan. Die handen openhouden, ik blijf het moeilijk vinden. Leven vanuit blijdschap en openheid. Zo vaak hoor ik nog dat het leven met God bestaat uit zonden vergeving ontvangen, weer zondigen, weer vergeving, etc.

Ik vraag me af of God het zo bedoeld heeft. Wat betekenen teksten uit het oude testament dan? Bijvoorbeeld Jesaja 58. Waar God het vasten vervloekt, zoals het in die tijd gebeurde. De wees en de weduwe komen tekort. Gevangenen blijven gevangen. En maar vasten, die Israëlieten.

Doen wij hetzelfde, door wel steeds vergeving te vragen, (wat een ritueel kan worden) en in ons eigen veilige hok te blijven zitten? Misschien kronkelen mijn gedachten teveel,  ik weet het niet. Wie wel?