Verlangen

Gisteravond was er weer een “avond van verlangen”. Met een aantal gemeenteleden van onze kerk komen we om de andere week bij elkaar, om te zingen, te bidden, na te denken over God en wie Hij is. Gister waren wij gastheer en gastvrouw.  Het leek erop dat er niet zoveel mensen zouden komen, en zie daar, we hadden precies genoeg stoelen! Fijn om zo samen te zijn!

Zondagochtend ging de preek over Galaten vier, waar Paulus zo duidelijk beschrijft dat we geen slaaf meer zijn, maar vrij zijn voor God. Mooi! Een preek om blij mee te zijn! En toch bleef ik nog wat met de vraag zitten: hoe vul je daarmee je leven in? Vrij staan voor God, wat betekent dat? Daar spraken we gister nog over door. Met Galaten 5 vers 13- 26 als uitgangspunt.  Iemand merkte op dat hij zich meer herkende in het beeld van de vrucht van de Geest, dan in het beeld dat in de verzen 19 tot 21 wordt getekend. Dat wat onze eigen geest tevoorschijn tovert: ontucht, zedeloosheid, jaloezie, woede, rivaliteite, en nog een paar van dit soort karaktertrekken. Paulus waarschuwt hier nog een keer: als je je daaraan overgeeft, heb je geen deel aan het koninkrijk van God.

Dat ontlokte de vraag of je dat zo wel kunt zeggen… ik herken me meer in de mens die de vrucht van de Geest heeft.  De vrucht van de Geest is liefde, zachtmoedigheid, geduld, vrede, zelfbeheersing, vreugde en vrede, vriendelijkheid en goedheid.

Er ontstond een boeiend gesprek. Tekst met tekst vergelijken is het aloude adagium. We gingen op zoek naar teksten en kwamen uit bij Romeinen 7, waar Paulus verzucht dat hij een gevangene van de wet van de zonde is, en er onmiddellijk achter aan zegt dat Jezus hem vrijmaakt en redt uit het zondige bestaan. We dachten na over wat het betekent dat Christus in je is. We ontdekten dat we ‘oude’ beelden van God hebben: God als de straffende, wrekende Vader, die alles van ons ziet en optelt. Om vervolgens te eindigen met Romeinen 8 vers 1: dus wie in Christus zijn, worden niet meer veroordeeld.

Ach, en nadat we met elkaar en voor elkaar gebeden hadden, ging een ieder weer naar huis, en ruimden wij de kamer op. Dankbaar voor de vrijheid waarin we mogen leven, en delen!

Vanmorgen was ik nog even verder op zoek, en ontdekte de aloude catechismus weer eens. In vraag en antwoord 56 staat dat God, door het werk van Christus,  nooit meer zal denken aan mijn zonden, en ook niet aan mijn zondige aard.  Geweldig, God denkt zelfs niet meer aan mijn zondige aard, dacht ik heel blij. Die blijdschap werd weer getemperd door de zin die er opvolgde: “mijn zondige aard, waartegen ik mijn leven lang moet strijden”. Denk ik dan dat ik er al ben?  Nee, absoluut niet, daar heb ik genoeg zelfkennis voor. Het voelt as een duim, die je naar beneden drukt. Denk erom! Je kunt toch nog niets hier. En dat begin ik me toch af te vragen….