Deze film zagen we gisteravond in het plaatselijke filmhuis. De film speelt in een bejaardenhuis of iets dergelijks, in Jeruzalem. Zo op het oog vitale bejaarden wonen daar en worden bezig gehouden met bingo middagen en zwemlessen. Een van de bewoners lijdt ondragelijke pijnen, en wil graag sterven. In Jeruzalem is niet mogelijk wat in ons land wel kan. De echtgenote van de zieke man zegt: “Ze laten ze leven, alsof sterven een misdaad is”.

Een vriend, Yehezkel,  maakt een  machine waarmee iemand zichzelf kan doden. Op deze manier is niemand schuldig aan moord, en kan het leven toch beëindigd worden. Dat gebeurt…. En in een verzorgingshuis blijft niets onopgemerkt. Dus ook dit niet. Er zijn meer gegadigden, die niet meer willen lijden, maar naar het ‘niemandsland’ willen gaan, zoals het genoemd wordt. Niet alleen zo genoemd, er werd ook over gezongen in een mooi lied.

Er wordt een dringend beroep gedaan op Yehezkel en zijn “hulpen”. Nog enkele keren laat hij door deze machine mensen sterven. Tot hij ontdekt dat een van zijn hulpen geld achterover drukt, van de mensen die willen sterven. Einde van de machine, die wordt vernietigd.

Intussen glijdt zijn eigen vrouw, Levana,  steeds verder weg in het dementie proces. In eerste instantie is zij fel tegen het gebruik van de zelfdodingsmachine. Het gaat over moord. We zien hoe zij achteruit gaat en dit heel goed merkt en omschrijft. De leiding van het verzorgingshuis wil haar over laten plaatsen naar een verpleeghuis. Ze gaat daar met haar man een kijkje nemen. Onthutsend voor hen. Zij beseft dat zij ook bezig is zo te worden, maar haar man zit nog in (een langdurige) ontkenningsfase. Hoe eenzaam kun je dan samen zijn?

De film eindigt wat abrupt. Alsof het verhaal ‘uit’ was, er geen inspiratie meer was. Wat ik over deze film gelezen had, was dat het een tragikomedie was, met zwarte humor. Die humor was er zeker, maar was niet al te subtiel. Voor mij sprong vooral het dementie verhaal eruit. Zo heftig, zo herkenbaar. Met wat gemengde gevoelens verlieten we de zaal.